Zag via tv “life of Pi”,  het leven met een tijger in een reddingsloep op zee. Vantevoren dacht ik dat ik je erop wilde attenderen. Ben achteraf blij dat ik dat niet deed. Natuurlijk .. leuke dingen. En je kùnt het allemaal heel diepzinnig enzovoort opvatten. Heeft ook wel wat. Maar als je dat niet doet, nou ja. Afijn. Bracht me bij de overweging:

Eerst denk je dat er wat te zwemmen valt. Op een dag denk je
dat er eigenlijk alleen maar het meegaan met de stroom is.

En dan maar hopen dat de stroom je wèl ergens brengen zal. Kun je de stroom beïnvloeden? Zit er ook een soort van zelf-zwemmen in dat je de stroom kunt beïnvloeden?
Ha. Mooie diepe vragen.

Maar ik haal hier m’n vader naar voren. En kies voor het fotootje dat dit aspect van hem misschien wel het meest weergeeft. Want ook op deze foto? Breekbaar.
Het was in de tijd van de kerkscheuring 1968. De Gereformeerden zijn nu weer even in het nieuws (in de Trouw en omstreken) omdat ze hebben besloten dat ‘de vrouw in het ambt’ toch mag. Ondanks de strenge woorden van Paulus in dezen. Wat ons weer brengt bij ‘de ware kerk’. Want dat waren wij: de ware kerk. Dat was eigenlijk een uitvinding van K.Schilder in 1944. m’n Vaders oom. “God heeft een post-adres en dat adres is de Gereformeerde Kerk Vrijgemaakt.
Daar ben ik mee opgevoed.
En ik heb er zelf ook best een handje van.
Maar in míjn variant is ’t wáár, natuurlijk …
onderbouwd met honderden wetenschappelijke onderzoeksresultaten.

Mijn vader heeft dat strak volgehouden. Maar was het zijn idee, zijn eigen bevinding? Het was vooral het gehoor geven aan, het niet anders kunnen bedenken dan, wat hij in z’n opgroeitijd had aangeleerd gekregen. Maar goed.
Tijdens die kerkscheuring was ’t dus heftig, bij ons in huis. Want m’n moeder ging niet mee en alzo alle kinderen ook niet. Ik stond er aardig buiten. Ik was 17 en puber. Adolescent en a-theïst.
Maar samen met die andere geloofsdingen was er dus ook zijn overtuiging dat de Dag des Heeren om 12 uur ’s nachts begon. En dat je vanaf dat tijdstip dus de zondagsrust in ere moest gaan houden. Dus toen stond ie daar een keer. Wij, de jongeren, met allerhande schoolvriendjes, zaten in de kamer. Te praten, te filosoferen, te discussiëren, te schaken … Allemaal nette dingen en ze maakten geen lawaai.
Maar toen stond m’n vader daar dus. “Tussen de schuifdeuren”. In kamerjas. Wankelend. Wankelend van het leven dat ie bijna niet kon dragen, èn wankelend van de Mogadon. Het slaapmiddel dat jou bijna ogenblikkelijk vloerde zodat je moest zorgen dat je làg vóórdat je omviel.
En daar stond ie, wankelend te vertellen dat we nu echt naar bed moesten want de zondag was aangebroken. En in zekere zin kreeg ik daar juist het meeste respect voor hem. Of was ’t meest verbaasd, geïntrigeerd, gecharmeerd.
Dat iemand zo overtuigd kon zijn van de waarheid van een illusie. Dat ie het met z’n laatste krachten, al zouden het zelfs z’n laatste woorden zijn alvorens te sterven, dat iemand zo wankelend z’n laatste krachten kon geven aan het verdedigen, uitdragen, hooghouden, – van die illusie.
Ik vond dat buitengewoon.
En buitengewoon vertederend.
En interessant.

Plaats een reactie