Archive for juni, 2013

het droomt weer door

26 juni 2013

Mijn vader en ik gingen vissen, dwz: mijn vader ging mij léren vissen.
En hij had de hengel, en toen had ie beet,
en toen mocht ik de hengel overnemen
en ’t was een heel werk want het was
duidelijk een hele grote vis.
Maar ik kreeg ‘m binnen, gaandeweg,
en toen haalde ik ‘m op, dichterbij.
Het was een geweldige snoek die binnenkwam
en toen had ik ‘m al tot aan z’n staart boven water gehaald,
en daardoor kwam z’n bek vlakbij m’n kaak en keel.
En dat was best riskant en spannend, ik denk dat ik eigenlijk
Hoe moet je dat nou zeggen, die bek met die tanden zo vlakbij,
terwijl je het eigenlijk helemaal niet meer in de hand hebt,
hij hoeft maar iets dichterbij te zijn, via een zwaai van z’n staart ofzo,
en dan heb je ‘m vol in je keel en dan is ’t afgelopen.
Maar de vis had geen intentie om te bijten,
hoewel ie dat best zou kunnen met alleen maar zo’n haakje in z’n bek.
Ik denk ook dat we ‘m wel weer terug gingen zetten in ’t water, dat vermeldt het verhaal niet,
Maar in elk geval zat er geen kwaaiigheid in de vis.
en , nou ja, m’n vader stond natuurlijk wel achter me
dus dat gaf toch ook wel weer een al-omgevende sfeer van veiligheid.
Maar in elk geval denk ik dat het de spanning was
die maakte dat ik hier wakker werd …

   snoek
(ik ben niet deze jongeman, maar hij heeft wel veel weg van de jongen die ik in de droom was. De foto komt van onderstaande site,  waar ook adviezen gegeven worden door die meneer hieronder  – ene Pieter Stam, waaruit blijkt dat het een veel voorkomende gewoonte is om gevangen vissen weer terug te zetten in het water en ze dus, zoals de jongen hierboven, op de goeie manier vast te houden.  http://www.visserslatijn.nl/forum/showthread.php?4302-Vangst-van-metersnoek
snoek pieter stam

welkom – bij Guus in ’t Huus – juni 2013

20 juni 2013

Paar weken geleden. Om preciezer te zijn: in de dinsdag-nacht na de jongste Chocolate-Club. Die met de trampolines. (Oi oi.)
Je moet weten: 30 jaar terug had ‘k een eigen huisje. Een koopwoning dus. En ’t was vrijstaand. Ook dat nog. Van buiten ‘zag ’t er niet uit’, dwz: het leek piep-klein. Maar ’t had meer inhoud dan een modale nieuwbouw-woning. Natuurlijk kwam dat door de briljante manier waarop we het van binnen vorm gegeven hadden. En dat in combinatie met hoe het was. Want het bestond uit tweeën: twee daken, twee trappen, enz. Maar vanaf de straat zag je eigenlijk alleen het voorste deel. Mede omdat het achterste een kleine meter láger lag. In de grond, zogezegd. Maar anyway. Ooit waren we (mijn vrouw en ik) (nou ja “mijn vrouw” – okee: we wáren echt getrouwd, maar “mijn vrouw” heb ik nooit een passende term gevonden. Ik sprak eerder van “het meisje waar ik mee getrouwd ben”, en later, veel later, doorgaans van “mijn exgenote”. ) We waren dus een keer bij een serieus makelaars-kantoor binnengestapt en zeiden: “we zoeken een huisje voor zo’n 25.000 gulden”. En de mensen op het kantoor begonnen spontaan te lachen. Niet een beetje, heel erg. En niet omdat ze ons uitlachten, maar gewoon omdat ze het eerlijk-en-wel de beste grap sinds jaren vonden. Huizen onder de, zeg 80.000 gulden bestònden gewoon niet meer. Dus echtgenote en ik dropen een beetje af. Maar jawel. Paar week later komt er een bekende naar me toe, zo iemand die levenslang in de ziektewet zat en een beetje bijverdiende met scharrelen in antiek enzo. Die kwam nog wel es ergens. Hij zegt ‘guus, ik heb precies het huisje voor jullie gevonden. Twee daken, trap in het voorhuis, trap in het achterhuis .. etc. En het moet 20.000 gulden kosten.” Dus dat was gauw gekocht. En natuurlijk was het een bouwval. We zijn alle –zeg- twaalf jaar dat we d’r woonden bezig geweest om het te herbouwen. MAAR TOEN en ondertussen HAD JE OOK WAT.  We hebben ’t voor een dikke ton weer doorverkocht. Nog steeds vrijstaand. Met een dakterras tussen die twee daken. Met een “vide”, zodat je vanuit de zitkamer in het voorhuis doorkeek tot in de nok van het achterste dak. Met een badkamer in het achterhuis en een douche in het voorhuis. Twee toiletten. Enzovoort. Grote keuken met een laag plafond van hout en balken,  en boer’n plavuizen op de geïsoleerde grond.  En nog steeds vrijstaand. Je kon lawaai maken wat je wilde. Tot midden in de nacht. Niemand die je hoorde. Inderdaad: ik hield van muziek.

Dat huis hebben we verkocht. Gelijk met dat we gescheiden zijn. (Da’s weer een ander verhaal.) Ik ging naar Lelystad. M’n studie was klaar. Ik ging aan het werk.

Maar nou komt het.

Een jaartje of twee terug was ’t voor het eerst. Dat ik ontdekte dat ik niet het héle huis verkocht heb. Want schuin àchter het huis, was een grote schuur. Ook vrijstaand. Deels met riet bedekt. Iets meer het bos in. En die schuur is niet in de koop meegegaan. Die heb ik nog steeds. Ik was ’t alleen vergeten. Onderwijl werd ie beheerd en onderhouden door de buurman. Maar zo’n  twee jaar terug, ik was eigenlijk even bij m’n moeder op bezoek, vond ik het weer terug. En trok ik er weer even in.

Maar inderdaad: het betreft hier: een droom. Ik dróómde, dat er nog steeds een stukje van toen, (ping pìng, zegt nu een muziekdoosje, dat hier al jaren zonder geluid te maken in de kamer hangt), nooit verkocht is. Nog altijd mijn eigendom is. En dat ik er naar terugkan, whenever I want.

En nu zou dat op zich niet zo bijzonder zijn. Ware het niet. Dat dat huisje dus van tijd tot tijd weer terùgkomt, in een droom. Noem het mijn droomhuis, dus. Maar ’t is van mij. Onmiskenbaar. En aan de ene kant zeggen wij doorgaans dat dromen bedrog zijn, maar aan de andere kant wil men tegenwoordig dat wij onze dromen waarmaken. Welnu. Alstublieft.  Make your choice en doe er uw voordeel mee.

En nu. Een paar dagen na de Chocolate-Club van 1 juni waar ‘k dus tegelijk m’n verjaardag vierde, had ‘k weer zo’n droom. Het zijn dromen waar je onverbiddelijk uit wakker wordt omdat ze zo ontzettend blij-makend zijn. Ik ging –het ochtendgloren was voor mij nog midden in de nacht- naar beneden, zette mij wat decaf-koffie en noteerde:

Bij Guus in ’t Huus

everyone ’s invited. that means …

YÓÚ are invited….

In de droom nodigde ik een redelijk groot gezelschap uit naar dat huis, dat eigenlijk vooral nog steeds een hele grote schuur is. Het ‘redelijk grote gezelschap’ bestaat uit jullie: de mensen waarmee ik samengestaan heb, op de dansvloer. De dansvloeren van Amsterdam en Utrecht.  We gingen richting voordeur, ik draaide de sleutel om .. en tot onze aangename verrassing brandde er zachtjes licht, en de open haard, .. was aan …

Het bleek dat de buurman dat gedaan had. Die had er eigenlijk net een gezellig avondje willen gaan zitten. Dus die was aardig chagerijnig dat dat ineens niet door kon gaan. Z’n vrouw kon het beter respecteren. Die had meer dat rechtvaardigheids-gevoel dat vaak vast zit aan een eerlijk religieus bewustzijn.

In de grote ruimte met dat hoge rieten dak  stonden vier lange ruw-houten tafels van het solide soort dat in de middeleeuwen heel gewoon was. Je kon er al gauw 50 man aan kwijt.

Ze stonden twee-aan-twee naast elkaar en in elkaars verlengde. En in het midden daartussen begonnen er twee meiskes aan een rond-draaiend dansen. Je kent dat wel. En dat (doen) rond-draaien is een van mijn hobby’s op de dansvloer, immers. Eén van de meiskes had lang, ietwat krullend zwart haar tot bijna aan haar middel. Dat vormde zich rond haar hoofd, zodat heur gezicht onzichtbaar was. –Ook dat kennen we van de dansvloer.

Maar toen kreeg je‘n ’t natuurlijk: de buurman, niet van zins om zijn bezits-gevoel zomaar te laten varen, had zoiets als de politie ingeschakeld om te zien of ie mij er met wat oneigenlijke verdachtmakingen weer uit kon krijgen. En daar kwamen ze: de mannen in strakke pakken. Je kent ze uit de films.  In de Matrix spelen ze de andere helft van het spel, en overigens zijn het meestal cia- of fbi-agenten ofzo. De mannen in strakke pakken. En ze wilden mij dus gaan arresteren en in de handboeien slaan enzo. Maar ik kon ze wel hebben. En ik sprong, van de ene tafel naar de andere. Toch telkens een kleine drie meter, en het ging nèt.

Daar was het dat ik wakker werd. Dat springen had de kwaliteit van vliegen. Maar wordt als beter dan dat beoordeeld door een van m’n broertjes die professioneel met droom-duiding bezig is. “Vliegen” vindt hij meestal maar “een poging om aan de realiteit te ontsnappen”.  Da’s een beetje een Freudiaanse erfenis, en hij is het een beetje met mij eens dat dat ànders komt te liggen, waar ik mij … sinds dertig jaar … dagelijks oefen … in het vliegen.
Het echte vliegen. Dat ze ook wel leviteren noemen.

Zulk vliegen kun je nog een droom noemen. Maar naar eer en geweten kan ik je verzekeren, dat ik een echte complete levitatie toch tenminste een keer of drie heb meegemaakt. Èn … daar waar ik dans, daar zie ik vaak mensen, die (in de hoogtepunten) al beter vliegen en meer leviteren dan veel van de sidha’s waar ik dagelijks samen mee oefen. Daarom ben ik ook zo gek op die dansvloer. En hou ik zo veel en zo diep van die mensen.
En zo groeien we toe. Naar waar we de werkelijkheid kunnen dromen. En de droom verwerkelijkt hebben. Want dat vliegen of leviteren is maar één ding. Maar dat gaat samen met andere dromen. Eerder nog dan dat het vliegen zichtbaar wordt, is er: Wereldvrede, -en eten voor iedereen.

Everyone is invited. En jij zeker. Want jij hebt hier de laatste regels gelezen. Nu zitten jij en ik al samen in een droom. En als we elkaar weer treffen, op de dansvloer bijvoorbeeld, dan weten we dat. Van elkaar.

“Mijn toverwereld is echt.    Is zo echt, als een droom is, – op het moment dat je ‘m droomt.

En de werkelijkheid die wij kennen, is toch eigenlijk ook niks anders, dan dat ?