Archive for november, 2009

Franz Kafka: Voor het paradijs

12 november 2009

 

Voor het paradijs staat een poortwachter. Tot de poortwachter komt een man van het land en vraagt toegang tot het paradijs. Maar de paradijswachter zegt, dat hij hem nu geen toegang verlenen kan. De man informeert dan of hij later zou mogen binnenkomen. “Het is mogelijk”, zegt de poortwachter, “Maar nu niet.” Omdat de poort tot het paradijs openstaat als altijd en de poortwachter opzij treedt, bukt de man zich, om door de poort naar binnen te kijken. Wanneer de poortwachter dat merkt lacht hij en zegt: “Als het je zo lokt, probeer het dan om ondanks mijn verbod binnen te gaan. Weet echter wel: ik ben machtig. En ik ben slechts de onderste poortwachter. Van zaal tot zaal staan echter poortwachters, de ene nog machtiger dan de andere. Reeds de aanblik van de derde kan zelfs ik niet meer verdragen”.
Zulke moeilijkheden heeft de man van het land niet verwacht; het paradijs moet toch voor ieder en altijd toegankelijk zijn, denkt hij … maar … hij besluit toch maar te wachten, tot hij toestemming krijgt om binnen te gaan.
De poortwachter geeft hem een bankje en laat hem opzij van de poort zich neerzetten. Daar zit hij dagen en jaren, De man, die voor zijn reis veel uitrusting heeft meegenomen, gebruikt alles, ook het meest waardevolle, om de poortwachter om te kopen. Deze neemt weliswaar alles aan, docht voegt er aan toe: “Ik neem het alleen maar aan, opdat je niet menen zult, iets vezuimd te hebben.” De man vervloekt de enige hindernis voor de toegang tot het paradijs, in de eerste jaren zonder pardon en luid, later als hij oud wordt, bromt hij alleen nog maar wat voor zich uit.
Ten slotte worden zijn ogen zwak, en hij weet niet, of het nu werkelijk duisterder wordt om hem heen, of dat zijn ogen hem alleen bedriegen. Wel herkent hij nu in de duisternis een glans, die ondoofbaar uit de poort van het paradijs breekt. Nu heeft hij niet lang meer te leven.
Vóór zijn dood verzamelen zich in zijn hoofd alle ervaringen van de hele tijd in één vraag, die hij tot nu toe aan de poortwachter niet gesteld heeft.
Hij wenkt hem, daar hij zijn verstijvend lichaam niet meer oprichten kan. De poortwachter moet diep naar hem vooroverbuigen, want hij steekt nu een heel stuk boven hem uit. “Wat wil je dan nu nog weten?”, vraagt de poortwachter, “je bent onverzadigbaar”. “Iedereen verlangt toch naar het paradijs”, zegt de man, “hoe komt het dan, dat in vele jaren niemand buiten mij om toegang gevraagd heeft?”
De poortwachter ziet in, dat de man nu reeds aan zijn einde is, en, om zijn verzwakkend gehoor nog te bereiken, brult hij hem toe: “Hier kon niemand anders ingang verkrijgen, want deze ingang is slechts voor jou bestemd. Ik ga nu en sluit hem af.”…
(Overgetypt uit het tijdschrift Prana, nr. 30, winter 1982/83.)